Lees hieronder het interview met Frédérik Deburghgraeve, voormalig zwemmer. Hij won o.a. olympisch goud in en werd Europees en wereldkampioen.
Frédérik Deburghgraeve op Wikipedia

Eigenlijk ben ik al op mijn zes à zeven jaar begonnen met zwemmen op aanraden van mijn dokter, ik had inspanningsastma. Zwemmen is goed voor de longen en weinig belastend voor de spieren en gewrichten. Zo ben ik in het zwembad terechtgekomen.

Mijn pa was er eerst redder en nadien ook trainer van de zwemclub, mijn ma hield de cafétaria open en mijn twee broers zwommen er ook. Ikzelf ben in mijn eerste jaren nooit een hoogvlieger geweest en dat kwam vooral omdat ik niet hard en genoeg trainde.
Een ganse zondagnamiddag competitiezwemmen was vooral om me te amuseren met vrienden in het zwembad. En dat was eigenlijk een goede insteek, want dat wil zeggen dat je op je 15- of 16-jarige leeftijd het zwemmen nog niet moe bent.

Tijdens een stage van vier dagen in Antwerpen ter voorbereiding van een tornooi voor kadetten in Espo (Finland) moest ik opeens twee uur per dag trainen i.p.v. tweemaal per week. Op datzelfde moment kwam Ronald Gaastra voor de eerste keer kijken naar de zwemmers als nieuwe trainer van de Vlaamse zwemploeg. Hij zei tegen mijn toenmalige trainer dat er waarschijnlijk iemand van het publiek in een van de zwembanen zwom. Maar dat was ik.
Ik won wel nadien het Espo tornooi met een selectietijd goed voor de Europese jeugdkampioenschappen. Zo kreeg ik de aandacht van en nadien de jarenlange samenwerking met Ronald.

In 1992 nam ik deel aan de Olympische Spelen in Barcelona, voor mij de grootste ontgoocheling in mijn carrière. Ik was wel nog jong toen: achttien, negentien jaar, maar stak al mijn tijd en energie in twee à drie keer per dag te trainen omdat ik wel wist dat ik bij de beste acht van mijn leeftijd kon eindigen. Maar door een valse en slechte start werd ik gerateerd en was mijn wedstrijd verloren. Dan ben ik zes maanden gestopt met zwemmen.

Ze zijn overal mee geweest, op stages, naar wedstrijden in binnen- en buitenland. We hebben veel toffe momenten gekend samen, maar ook soms harde confrontaties. Zeker als je afgepeigerd wordt tijdens een training en door een muur bent gegaan. Dan kan dat wel eens vonken geven. Ook mijn partner heeft zichzelf veel moeten wegcijferen voor mijn carrière.


Met de slechte start in Barcelona in het achterhoofd, was ik dermate gefocust op een goede start. Na Atlanta ben ik nog vier jaar doorgegaan en ik won de Wereldbeker zwemcircuit, zwom nog een wereldrecord en werd wereldkampioen in Perth, maar het jaar van de Olympische Spelen in Sydney was het jaar te veel.

Het plan was dat ik de Olympische ringen op mijn borst zou laten tatoeëren als ik Olympisch kampioen zou worden. In Atlanta vonden we een tatoeëerder die ook James Brown had getatoeëerd. Nadien, in een typische Amerikaanse sportbar vroegen veel mensen, waaronder Belgen, om eens mijn tattoo te zien. Ik toonde heel fier mijn ringen en er komt daar een zwarte dame op me af, waarschijnlijk een beetje onder invloed van drank, die me vraagt ‘Show me your tattoo’. Terug toon ik mijn ringen en ze antwoordt ‘That’s not a tattoo’ terwijl ze haar broek laat zakken en zegt ‘That’s a tattoo!’ en net boven haar bikinilijn ‘Graceland’ verschijnt. Daar sta je dan met je Olympische ringen. Zo absurd, zo irreëel… dat kan enkel in Amerika.

Eerst en vooral moet je genieten van je sport. En dan presteren als de tijd er rijp voor is. Niet altijd forceren. En hard werken, leven als een pater: elke werkdag om vijf uur het water in, om zeven uur naar de bakker en dan at ik meestal acht à tien boterkoeken. Van negen tot elf uur in de fitness en van elf uur tot halftwee terug in het water. In de namiddag wat slapen en ’s avonds weer twee uur trainen. Ik zwom gemiddeld tussen de 100 en 110 km in de week, met in het weekend een wedstrijd.

Beetje bij beetje word ik zelf erfgoed. Ik blijf deel uitmaken van het sporterfgoed, zeker als wereldrecordhouder van een tijd die alsmaar scherper en scherper wordt gesteld. Sport is evolutie.
